In mijn kindertijd zag je ze veel. De vaalblauwe borden, meestal afgebleekt van de zon en geschuurd door regen en wind: “Voor onze kinderen, rijdt voorzichtig”. Iemand krastte een v voor rijdt. Als flinke lagere schooljongens begrepen we niet dat rijdt met dt werd geschreven. Dat is de meervoudsvorm van de gebiedende wijs, zegde mijn vader. Maar op school had de meester het ons anders uitgelegd. Het moesten dus echt wel oude borden zijn.
Maar toch was de boodschap helder en klaar. De combinatie van auto’s en kinderen, op straat, het is een gevaar, vooral voor die kinderen. En de overheid vond het zinvol om het bord te plaatsen en op te roepen tot voorzichtigheid.
Vandaag volstaat een bord al lang niet meer. De auto heeft onze straten en pleinen ingepalmd. Verkeerskunde is een wetenschap geworden en bijna alle lokale besturen kampen met een mobiliteitsvraagstuk.
Iedereen beseft dat veiligheid op de eerste plaats komt. Het is aan de overheid om hierop hard te werken. Door een aangepaste aanleg van de wegeninfrastructuur en de juiste verkeersregels heeft zij een grote invloed op het verkeersgedrag.
Het zijn moedige politiekers die consequente keuzes durven maken. Want zorgen voor de veiligheid van voetgangers en fietsers, betekent meestal dat men een inspanning moet vragen van de automobilist. Trager rijden, omrijden, de auto thuis laten, het zijn voor vele doorwinterde autogebruikers grote inspanningen.
Bovendien zijn de autorijders behoorlijk assertief – soms helaas agressief. Fietsers of voetgangers klagen soms ook, maar beslis je iets tegen het belang van de auto, dan mag je je aan zeer felle tegenstand verwachten.
We kunnen enkel aan de automobilist vragen om zich te schikken. Om waarde te hechten aan de infrastructuur die hij ter beschikking krijgt en de inspanningen die de overheid daarvoor doet. Misschien kunnen we dan een bord naast de weg plaatsen “Dankt de automobilist om voorzichtig te rijden.”